
Jurisprudentie
BG9899
Datum uitspraak2009-01-09
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3927 WAJONG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3927 WAJONG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen sprake van een bijzondere omstandigheid om de WAJONG-uitkering eerder te laten ingaan dan één jaar voor de datum van de aanvraag. Onbekendheid met wet levert geen bijzondere omstandigheid op. Geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellante om medische redenen niet in staat is geweest haar belangen te behartigen. De Raad wijst erop dat appellante kennelijk wel in staat is geweest om een bijstandsuitkering aan te vragen.
Uitspraak
07/3927 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juni 2007, 06/6168 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Voor appellante is verschenen mr. L.A.J. Schut. Voor het Uwv is verschenen C. van Nood.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, geboren [in] 1964, heeft op 1 februari 2006 een aanvraag om een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is aangegeven dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van de Wajong. Blijkens deze aanvraag ontvangt zij sedert 1986 bijstand van de gemeente Delft.
Bij besluit van 2 mei 2006 heeft het Uwv appellante ingaande 1 februari 2005 een Wajong-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat appellante op de dag dat zij 18 jaar is geworden gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was. Voorts heeft het Uwv overwogen dat in het geval van appellante geen sprake is van een bijzondere omstandigheid om de uitkering eerder te laten ingaan dan één jaar voor de datum van de aanvraag.
Aangezien appellante zich niet kon verenigen met de ingangsdatum van haar uitkering, heeft zij tegen het besluit van 2 mei 2006 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 3 juli 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 mei 2006 onder verwijzing naar een rapportage, gedateerd 28 juni 2006, van een bezwaarverzekeringsarts ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 3 juli 2006 ongegrond verklaard. In haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en het Uwv als verweerder, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat zich hier een situatie voordoet als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts kan worden afgeleid dat er bij eiseres weliswaar sprake is van ernstige psychopathologie, maar dat deze sinds jaren redelijk adequaat wordt behandeld. De gedwongen opname in het psychiatrisch ziekenhuis in 1997 heeft drie maanden geduurd en eiseres kon hierna in staat worden geacht haar belangen te behartigen. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat eiseres klaarblijkelijk in staat was om medische hulp te zoeken, een behandeling te volgen en indirect een beroep te doen op de hulp van derden. Nu eiseres geen (medische) stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat zij vanwege haar psychische problemen niet in staat is geweest om eerder een aanvraag te doen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts heeft kunnen baseren.
De omstandigheid dat eiseres niet op de hoogte was van de Wajong kan evenmin een grond vormen voor de aanname van een bijzonder geval in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Wajong.”
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij om medische redenen niet in staat is geweest haar belangen te behartigen. In dit verband heeft zij overgelegd een brief van 9 november 2007 van een psychiater, verbonden aan GGZ Leiden en omstreken.
In reactie op voormeld schrijven heeft het Uwv de Raad doen toekomen een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts.
Mede gelet op laatstvermelde rapportage heeft de Raad in hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht en in de gedingstukken, waaronder het schrijven van de psychiater van GGZ Leiden en omstreken, geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellante om medische redenen niet in staat is geweest haar belangen te behartigen. De Raad wijst erop dat appellante kennelijk wel in staat is geweest om een bijstandsuitkering aan te vragen. Tevens blijkt uit de gedingstukken dat appellante er ook in geslaagd is enkele dienstverbanden aan te gaan. Dat het hier om kortdurende dienstverbanden ging, maakt dit niet anders. De Raad houdt het er dan ook voor dat het gegeven dat appellante eerst op
1 februari 2006 heeft verzocht om een Wajong-uitkering het gevolg is geweest van onbekendheid met de mogelijkheid van het aanvragen van zodanige uitkering bij appellante en bij derden die haar hebben bijgestaan. Naar vaste rechtspraak levert onbekendheid met de regelgeving geen bijzonder geval op als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong.
Aan de eerst ter zitting door appellante betrokken stelling dat één en ander het gevolg is geweest van het ontbreken van inzicht in haar ziekte, gaat de Raad voorbij, nu deze stelling niet te verenigen is met hetgeen appellante tot aan de zitting van de Raad in de loop van de procedure steeds heeft gesteld. Overigens bieden de gedingstukken hiervoor geen steun.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
JL